Dertien was ze. En ze werd door mijn deur op school bijna naar binnen geduwd. Ik werkte op een middelbare school, een plek waar veel jongeren rondliepen zoals die van Digg’Out. Mijn kamer was ingericht als een soort veilige haven – een grote tafel, lange banken, wat persoonlijke spulletjes, leuke posters, een spaarvarken waarin men geld gooide als er weer ‘wohla’ werd geroepen. Schaakspellen, haakwerk op tafel. Het leven zoals het is.
De pedagogisch medewerker van school belde. ‘Ik kom je straks een meisje brengen die niet meer wil.’ Dus daar stond ze. Ogen als gaten in een muur. Ze keek me aan – de zoveelste hulpverlener, de zoveelste keer dat ze haar verhaal moest doen. Maar ik vroeg alleen: ‘Wil je ook een kopje thee?’
Ze ontspande. En eigenlijk deed ik de eerste keren niet veel meer dan thee inschenken. Mijn haakwerk ging gewoon door. Ze kwam uit een ingewikkeld nest. Ouders van twee totaal verschillende culturen, die elkaar al lang niet meer vonden. Op een dag kwamen vader en moeder samen mijn kamer binnen. Hij schold haar uit – voor alles en nog wat. Boos. Fel. En hoewel ik onder de indruk was van zijn energie, bleef ik tussen hen in staan. Of zitten.
De jaren die volgden waren zwaar. Ook nadat ik niet meer op school werkte, bleef ik aan haar zijde. Ze werd in verschillende internaten geplaatst, waar ze bijna elke maand een nieuwe mentor kreeg. En elk van hen dacht weer dat hij of zij het beter wist – een nieuw plan, een nieuw formulier, een nieuwe toekomst.
Er waren mannelijke begeleiders die zonder aankondiging haar kamer binnenkwamen, terwijl men wist dat ze op haar twaalfde slachtoffer was geworden van misbruik. Ze huilde op zaterdagavond. Was boos op zondagochtend. Ze mocht me altijd bellen – ongeacht wat instanties vonden. En haar ouders gaven die toestemming.
Ze dacht dat het nooit zou ophouden. Dat het nooit lichter zou worden. Ze had een pluisje. Iets in het spectrum. En als je dan leeft in een wereld die zich niet aan regels houdt, word je vanzelf bozer, dwarser. Op een avond belde ze dat ze op het perron zat. Klaar met alles. Ik belde snel een vriend in de buurt. Hij heeft haar opgehaald.
Ze zat ooit in een tram. Vlak achter een jonge vrouw die werd doodgeschoten. Utrecht. 2019. Trauma’s had ze al genoeg, en dan ook nog dat pluisje in haar hoofd, wat geen grip vond op de chaos.
Ze liep stage bij Digg’Out. Ging mee op internationale projecten. En nu… nu is ze 23. Ik heb een foto van haar met haar diploma in mijn WhatsApp. Ze heeft haar rijbewijs. Ze kickboxt. Semi-professioneel. Ze heeft een baantje. De relatie met haar ouders is hersteld.
Soms moet je een hele lange adem hebben. Maar ook dan – komen we er wel. Langzaam. Met thee. En tijd.