Het Emo-Strandje

Strand

De telefoon gaat. Een aardige stem, jong, vriendelijk. ‘Dag mevrouw, bent u de moeder van… én de directeur van Diggout?’

‘Ja,’ zeg ik, en hij noemt zijn naam. Mijn brein zoemt, bladert, zoekt – ken ik hem? Moet ik hem kennen? Niets. Geen lampje.

Tot hij zegt: ‘Mijn bijnaam was… uit In de Ban van de Ring.’

Dan wél. Het strandje. De zomeravonden. De groep. Zwarte kleding, eyeliner, afgetrapte sneakers. Mooie dwarsliggers, die de wereld dom vonden en het liefst onder de sterren hun eigen waarheden uitwisselden.

Ze kwamen bij elkaar op wat wij gekscherend het ‘emo-strandje’ noemden. Een groep jongeren met meer gevoel dan ze konden dragen en meer gedachten dan ze konden uitspreken. Ze luisterden naar muziek die ouders niet begrepen en lachten hard om grappen die gingen over het leven, de dood, en alles daar tussenin.

Hij was er een van. Stil, scherp, aanwezig. En nu belt hij. Hij is inmiddels docent op een middelbare school. ‘Ik heb een jongen van dertien,’ zegt hij. ‘Die zou Diggout wel eens heel goed kunnen gebruiken.’

En daar is het. De cirkel. De brug tussen toen en nu. De jongen van het strandje ziet de jongen van vandaag. En hij belt. Omdat hij weet hoe het voelt. Omdat hij herkent.

‘Kom maar langs,’ zeg ik. ‘Dan kijken we samen wat hij nodig heeft.’

Soms is herinnering meer dan nostalgie. Soms is het de basis van compassie, van doorgeven, van werkelijk zien. Dat strandje, dat was meer dan een plek. Het was een begin.